De restverdiencapaciteit is het bedrag dat aangeeft hoeveel je nog kan verdienen nadat je (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt bent geworden.
Hoe wordt de restverdiencapaciteit bepaald?
Nadat je (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt bent en je twee jaar in de Ziektewet hebt gezeten, krijg je een oproep voor een gesprek met een (verzekerings)arts. Deze stelt vast welke beperkingen er zijn in de gezondheidssfeer. Vervolgens krijg je een gesprek met de arbeidsdeskundige. Deze kijkt welke functies in loondienst je nog uit kan voeren en welk bedrag je daarmee kunt verdienen. Dit bedrag is je restverdiencapaciteit.
De restverdiencapaciteit wordt bepaald op basis van de theoretische- & praktische verdiencapaciteit. De theoretische verdiencapaciteit wordt gebaseerd op de functiemogelijkhedenlijst (FML) van de verzekeringsarts, opleidingsniveau, arbeidsverleden en vaardigheden. Er worden drie gelijksoortige functies met het hoogste loon naar voren gebracht en het middelste loon hiervan is de theoretische verdiencapaciteit.
Indien jij tijdens je ziekte aan het werk bent, dan wordt ook gekeken naar wat je op dit moment in de praktijk aan inkomsten hebt uit (aangepast) werk. Dit wordt ook wel de praktische verdiencapaciteit genoemd. Het hoogste percentage van de twee (theoretisch & praktisch) zal leidend zijn voor de bepaling van de restverdiencapaciteit.
UWV trekt de restverdiencapaciteit vervolgens af van het maatmanloon. Dit bedrag wordt gedeeld door het maatmanloon. Hieruit komt je arbeidsongeschiktheidspercentage.
Hoe bereken je de arbeidsongeschiktheidspercentage?
Pieter was werkzaam als schilder bij een lokaal schildersbedrijf. Tijdens een klus, viel hij van zijn ladder waardoor hij op meerdere plekken zijn arm brak. Hierdoor kon hij niet meer zijn werk als schilder uitvoeren. Pieter zijn loon was €2.000 toen hij schilder was. De arbeidsdeskundige heeft bepaald dat Pieter nog €600 zou kunnen verdienen per maand (restverdiencapaciteit). Op basis van deze informatie kan het arbeidsongeschiktheidspercentage als volgt worden berekend:
· €2.000 (maatmanloon) – €600 (restverdiencapaciteit) = €1.400,-
· €1.400/ €2.000 * 100% = 70%
· Het arbeidsongeschiktheidspercentage bedraagt hier dus 70%.
Wanneer het arbeidsongeschiktheidspercentage tussen de 35% en 80% ligt, volgt er een WGA-uitkering. Bij een arbeidsongeschiktheidspercentage van tenminste 80% volgt er een WGA- of IVA-uitkering. Bij een IVA uitkering spreekt het UWV van definitief arbeidsongeschikt.
In het volgende hoofdstuk zal het verband van de restverdiencapaciteit en de WIA uitkering beschreven worden.
De WIA uitkering en het verband met de restverdiencapaciteit
Indien je ziek bent en niet in staat bent om te werken, heb je recht op (gedeeltelijke) doorbetaling van je werkgever of op de ziektewetuitkering van UWV voor de eerste twee jaar. Na deze twee jaar heb je mogelijk recht op een WIA-uitkering..
De WIA-uitkering
WIA staat voor Wet werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen. Het uitgangspunt van de WIA is dat je zo veel mogelijk deel blijft nemen aan het arbeidsproces: hierbij wordt vooral gekeken naar wat nog wel kan in plaats van wat niet meer kan. UWV bepaalt, aan de hand van je medisch dossier of gesprek, welk werk je nog kunt doen en hoeveel je daarmee kunt verdienen. De hoeveelheid die je terugvalt in inkomen wordt uitgedrukt in een arbeidsongeschiktheidspercentage. Dit percentage moet minimaal 35% zijn om in aanmerking te komen met een WIA-uitkering.
De WIA-uitkering is op te splitten in twee uitkeringen: de IVA-uitkering en de WGA-uitkering.
De IVA-uitkering
De IVA-uitkering staat voor Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten. Je hebt recht op een IVA-uitkering indien je minimaal voor 80% volledig arbeidsongeschikt bevonden wordt en de kans minimaal is dat je in de toekomst weer aan het werk kan. De hoogte van de IVA-uitkering wordt berekend op basis van het loon dat je verdiende in het jaar voordat je ziek werd, gemiddeld aantal werkdagen in een jaar (261 dagen) en gemiddeld aantal uitkeringsdagen per maand (21,75 dagen).
In het volgende hoofdstuk wordt er ingegaan op de verschillende WGA-uitkeringen en de link met de restverdiencapaciteit.
De WGA-uitkering
Indien je voor meer dan 80% arbeidsongeschikt wordt verklaard, maar in de toekomst wel weer kunt werken, of indien je tussen de 35 – 80% arbeidsongeschikt wordt verklaard, heb je recht op een WGA-uitkering.
Binnen deze uitkering wordt onderscheid gemaakt tussen drie verschillende uitkeringstypes: Loongerelateerde uitkering (LGU), Loonaanvullingsuitkering (WU) & Vervolguitkering (VVU).
De WGA uitkeringen en de link met de restverdiencapaciteit
Indien je voor meer dan 80% arbeidsongeschikt wordt verklaard, maar in de toekomst wel weer kunt werken, of indien je tussen de 35 – 80% arbeidsongeschikt wordt verklaard, heb je recht op een WGA-uitkering.
Binnen deze uitkering wordt onderscheid gemaakt tussen drie verschillende uitkeringstypes: Loongerelateerde uitkering (LGU), Loonaanvullingsuitkering (WU) & Vervolguitkering (VVU).
Loongerelateerde uitkering
Wanneer je na de eerste twee jaar ziekte voldoet aan de vereisten van de WGA-uitkering, ontvang je (meestal) eerst een loongerelateerde uitkering (LGU). De vereisten voor de uitkering zijn dat je minimaal 26 van de 36 weken hebt gewerkt voorafgaand aan de uitkering. Indien je een WW-uitkering kreeg voordat je ziek werd, heb je ook recht op een LGU. De duur van de uitkering is afhankelijk van het aantal gewerkte maanden: je krijgt een maand uitkering voor elk jaar dat je hebt gewerkt tot maximaal 24 maanden. De hoogte van de uitkering is afhankelijk van het laatst verdiende loon: de eerste twee maanden bedraagt deze 75% van het laatst verdiende loon (minus 70% van het eventuele huidige salaris). Daarna is deze 70% van het laatst verdiende loon (minus 70% van het eventuele huidige salaris).
Loonaanvullingsuitkering
De vervolguitkering is afhankelijk van of je werkt en hoeveel je daarmee verdient. Zoals in hoofdstuk één vermeld staat, bepaalt de arbeidsdeskundige van UWV hoeveel je zelf kan verdienen (ook wel de restverdiencapaciteit genoemd). Indien jij meer dan 50% van je restverdiencapaciteit verdient, dan kom je in aanmerking voor de Loonaanvullingsuitkering (LAU). De hoogte van deze uitkering bedraagt 70% van je laatstverdiende salaris tot het maximum dagloon. Indien je 80-100% arbeidsongeschikt wordt bevonden, krijg jij hoe dan ook een LAU ongeacht je eventuele inkomen.
Vervolguitkering
Indien je minder dan 50% verdient van je restverdiencapaciteit val je terug op de vervolguitkering (VVU) na de loongerelateerde uitkering. De hoogte van deze uitkering hangt af van het arbeidsongeschiktheidspercentage en wordt bepaald op basis van het minimumloon.